De onderwijscalculator

Ik ben vandaag bij Aequor in Ede voor een Train-de-Trainer sessie van de onderwijscalculator, samen met o.a. Hans. Straks hier terug te vinden. Het doel is het instrument leren kennen, het model, het gebruik en implementatie. Het systeem is slechts de helft van het verhaal, manieren van inzet vergt zeker net zoveel aandacht. De training wordt gegeven door Artefaction. Tweets zijn hier terug te vinden.

Ons eigen doel als ROC Tilburg is het instrument inzetten bij het totstandkomen van de begroting, waarbij Team Activiteiten Plannen (TAP), doorgerekend worden als er met parameters gespeeld wordt. Daarnaast concreet praktische handreikingen om met teams aan de slag te gaan. Andere deelnemers vermelden ook dat allocatiemodellen veranderen n.a.v. CGO en daarbij zou de onderwijscalculator kunnen helpen.

Ontstaan Onderwijscalculator

Vanuit MBO2010 kwam als snel de prangende vraag: Is CGO wel te bekostigen? Zou er een kostenmodel voor te maken zijn? De eerste versie werd in excel ontwikkelt, later kwam de webversie. Het model is gebaseerd op Activity-Based-Costing. Activiteiten die dicht tegen het primaire proces aanliggen, zoals examinering, begeleiding, lesgeven etc. 

De vraag die het moet beantwoorden: Hoe zorgen we dat we CGO betaalbaar kunnen organiseren? Het is een intern sturingsinstrument, niet een middel om verantwoording af te leggen. Het levert wel transparantie en, mits goed toegepast, meerwaarde op. Als bijvoorbeeld medewerkers tot op de werkvloer meer kostenbewust worden.

Een kort overzicht heb ik al eens hier geschreven.

Inrichting

  • Het model moet ingericht worden met personeelssoorten, leerwegsoorten, activiteitsoorten, opleidingen, budgetten etc. Er is ruimte voor keuzes, wat je wel en niet doorrekent: bijvoorbeeld facilitaire diensten en overhead. Leidende vraag: Welke kosten van welke activiteiten wil je in beeld brengen? Er blijven altijd kosten buiten beeld. De kunst is om de inrichting van het model te laten aansluiten bij de instellingspecifieke manier van begroten en doorbelasten.
  • Verder kent het model maximaal 3 lagen: instelling, sector/afdeling/domein en team. Als een specifieke instelling 4 lagen heeft of anders noemt, moet dit vertaald worden. Meestal is 3 lagen voldoende. 
  • Ondersteunende diensten voor projecten of bijvoorbeeld “Dienst Onderwijs Innovatie” of  “Kwaliteitszorg”, kunnen apart benoemt worden met aparte activiteiten. Of juist wel met een verdeelsleutel gekoppelt worden aan de specifieke teams waar ze ondersteuning voor bieden. Alles hangt af van wat je wilt zien. 
  • De medewerkerssoorten kunnen een soort onderverdeling krijgen naar rol. Dus als een docent een begeleider, coach of tutor kan zijn, dan kan dit in principe ingericht worden. ook tariefdoorberekening kan hier in.
  • Keuzes van inrichting bepalen logischerwijs hoe getallen uit de rapportages geïnterpreteerd moeten worden. Wat iets wel of niet betekent hangt af van allerlei instellingspecifieke definities.
  • Afhankelijk van de totstandkoming van het budget zegt het totaal, dat het model oplevert, iets. Eigenlijk moet de manier waarop een instelling de budgetten berekent, dezelfde zijn als de manier waarop het model de kosten berekent. Als je de getallen zinvol wilt vergelijken. Dit is allemaal afhankelijk van je inrichting.
  • Kosten doorbelasten: Kosten van een deelnemer kunnen worden doorberekent. Dat hangt er van af of je bepaalde niet-primaire kosten wilt “verspreiden” over de teams en opleidingen. Dan moet het budget dat er tegenoverstaat hier ook weer rekening meehouden. Reken je wel door: dan zie je uiteindelijk wel wat dit alles per student kost. Een soort TCO van een student dus.

Gedurende de middag hebben we als groep een case uitgewerkt, door een lege calculator te gaan inrichten, keuzes te maken en zo het systeem te vullen. Dat ervaarde ik als erg concreet, praktisch en nuttig. Omdat het lijkt op wat we zelf gaan doen als we met teams aan de slag gaan. 

Er komt op 2 april weer een zelfde dag, voor een nieuwe groep ROC’s. Inschrijven kan hier. Voor ROC’s die er concreet mee willen werken. Orientatie verloopt op andere manieren.

WordPress als kunstgalerij

562 Yangtze

Deze post heeft een persoonlijk tintje en het is interessant voor iedereen die WordPress gebruikt voor wellicht meer dan bloggen alleen. WordPress is voor mij de hamer die elk probleem in een spijker verandert. Het voordeel van WordPress is het hele ecosysteem van plugins er om heen, die de functionaliteit naar behoefte laat aanpassen. Maar om bij het begin te beginnen:

Mijn vader heeft zijn hele leven geschilderd en ik had altijd het voornemen om dat eens ‘helemaal’ te digitaliseren en er een website van te bouwen. Ergens rond 1998, 1999 ontstond voor het eerst de mogelijkheid om foto’s te laten afdrukken en ze direct als jpeg op cdrom te ontvangen. Toen waren er nog geen CMS-en zoals nu. Dat betekende dat er per schilderij thumbnails gemaakt werden en statische html pagina’s etc. Leuk voor 10 schilderijen, maar het wordt al snel teveel werk. Later kwamen er tools om van een bak met foto’s in één keer de pagina’s te genereren, inclusief navigatie. Toen heb ik JAlbum gebruikt.

Ondertussen vonden we als broers en zussen (ik heb er 6) dat we een keer alle werken moesten digitaliseren. Zodat we een catalogus konden geven. Leek ons een leuk cadeau. Daar verslikten we ons in, gezien de hoeveelheid: we kwamen er toen pas achter dat vader 500 schilderijen en 70 tekeningen had gemaakt. In 3 dagen doorliepen we een aardige workflow: iemand pakt schilderij en zet het op de ezel, eentje meet de maten, een ander maakt een foto, een ander schrijft een catalogusnummer op de achterkant etc. Twee noteerden alles in excel. Later hebben we uit al die foto’s de schilderijen ‘gesneden’. Vervolgens kostte het 6 inkt-cartridges en 3 dagen om te printen. Denk nooit dat je het goedkoper kan dan de copy-shop 😉

Toen heeft het lang online gestaan met Jalbum. Maar ik wilde terug naar mijn hamer! Wat blijkt? Als je maar lang genoeg geduld hebt komt de gevraagde functionaliteit vanzelf! Opzich is een kunstgalerij geen blog. Als mijn vader nog zou herinneren wanneer elk werk gemaakt is dan zou per schilderij de publicatiedatum aangepast kunnen worden. Dan zou je zijn werken in de stroom des tijds zien. Ik heb het echter als volgt gedaan:

  • Met IrfanView heb ik alle 560 werken in een keer dezelfde breedte gegeven.
  • Op kunst.jacquesdebruijn.nl heb ik WordPress geïnstalleerd.
  • Als plugin heb ik PhotoQ geïnstalleerd. Deze maakt van je blog een fotoblog (1 foto is 1 post). Met deze plugin kun je meerdere afbeeldingen in 1 keer uploaden en er posts van maken. Na een kwartier stampen had ik 560 blogposts.
  • Ik heb als theme ‘plaintxt‘ geïnstalleerd. Is nota bene voor kale tekst bedoelt, terwijl er geen letter in de postings staat. Maar een relatief kaal thema laat de werken beter tot zijn recht komen.
  • Omdat de datums onbekend zijn heb ik uit het thema, de datumvermeldingen gesloopt.
  • Het enige waar nog relatief veel werk in te doen is, is het juist categoriseren/taggen van alle werken. Gelukkig kan sinds versie 2.7 WordPress ook meerdere postings tegelijk editen.

Mijn vader vond ook dat het fysieke werk zelf het kunstwerk is. De afbeeldingen ervan zijn hoogstens ter promotie. Deze zijn dan ook vrijgegeven onder een CC–By-No-SA licentie.

Maar wat doen we nu met Hyves?

  • hyvesbanner

Ik pretendeer het antwoord hierop zeker niet te hebben! Ik vindt het wel goed als meer mensen er constructief over meedenken. Daarom één perspectiefje van mijn kant. Alle beetjes helpen, toch?

Ik vroeg me af: waarom is Hyves eigenlijk fout? Behalve personen die alle sociale netwerken principieel fout vinden, denk ik niet dat iemand Hyves opzich fout vindt. Waarom vinden veel mensen het dan wel in de context van een computerlokaal tijdens de les fout? Omdat zij van mening zijn dat het de productiviteit van de deelnemer (niet zozeer de creativiteit 😉 ) omlaag brengt. In dit geval de productiviteit in de zin van “Hoeveel heb je geleerd vandaag?” Nu is dat moeilijk kwantificeerbaar, maar een leerling zelf weet ook wel het antwoord op die vraag.

Tijd die je hebt met een docent of begeleider is relatief kostbaar, tijd die je doorbrengt in een gefaciliteerde setting met pc’s is relatief kostbaar. Dat is tijd waarin gefocust zou moeten worden op activiteiten die onder “In Instellingstijd Verzorgd Onderwijs” vallen. Zolang Hyves niet als “ELO” of samenwerkingsomgeving voor leeractiviteiten wordt gebruikt,valt het niet onder IIVO. 

Als je deze problemen in gedrag wil oplossen in plaats van in techniek (filtering en blokkeren), dan zou het gedrag ook het aanknopingspunt moeten zijn om te beginnen. Dit kan door bewustwording, evaluatie en reflectie. Nu weet ik wel dat elke komma gereflecteerd moet worden, maar “leerproductiviteit” zou onderdeel kunnen zijn van het begeleidingscurriculum. Het verband tussen “leerproductiviteit” en het gebruik van moderne sociale media, zou onderdeel kunnen zijn van het curriculum “Mediawijsheid“.

Als een bepaalde leeractiviteit met de student geëvalueerd wordt, dan zou deze “leerproductiviteit” ook bij de procesevaluatie meegenomen moeten worden. Omdat ik de wijsheid ook niet in pacht heb, wil ik verwijzen naar een mooi voorbeeld van Martijn Wijngaards

Vragen die verder nog in me opkwamen zijn:

  • Brengt het multitaskende karakter van de jeugd de leerproductiviteit inderdaad echt omlaag?
  • Als een leerling 24/7 online is, kan hij dan ook niet 24/7 leren? 
  • Welke vragen stel je om leerproductiviteit te reflecteren tijden de dialoog met de student?

Anyway: het antwoord op Willem zijn vraag, zal niet uit één manier van aanpak bestaan. Er zijn zeker nog andere invoelshoeken te bedenken.

Strategisch assortimentsbeleid

Ik kreeg een reactie van Tom Schelleken (IDCollege) op mijn bericht over de Long Tail in onderwijs. Hij vertelde dat ze soortgelijke cijfers van hun eigen instelling willen gaan gebruiken als input voor het bepalen van hun “strategisch assortimentsbeleid”.

Nu ben ik altijd gek op nieuwe termen of definities, dus deze stuiterde ook een beetje van links naar rechts door mijn hoofd. Ik heb er ook even over gegoogled. Als je dan je eigen tweet over deze term gelijk als tweede treffer aantreft, dan weet je dat het niet veel voorkomt, ook niet in andere branches. Terwijl het eigenlijk meer een retail term is. Toch vindt ik dat we zo’n beleid moeten hebben. Waarom?

Omdat een ‘Strategisch Assortimentsbeleid’ je laat nadenken over vragen als:

  • Wat doen we met opleidingen met relatief weinig deelnemers?
  • Bieden we een breed assortiment van opleidingen aan, of gaan we voor een paar toppers?
  • Bieden we alleen een basisassortiment aan of gaan we ook voor “impuls-aankopen”? (zijn er die en moet je die willen in onderwijs? Ook in opleidingen heb je rages…)
  • Welke rol speelt onze maatschappelijke verantwoordelijkheid?
  • In welke mate kiezen we bewust voor opleidingen die relatief veel kosten, wellicht als het rendement hiervan hoger is?
  • Hoe staat de consument centraal? Wat doe je als deelnemers opleidingen willen die buiten je basisassortiment vallen?

Daarnaast denk ik dat strategisch assortimentsbeleid als input kan dienen voor de Use Case strategische planning in onderstaande bollenplaat van TripleA:

ol

VSV – De pegels

N.a.v. mijn eigen vragen over de norm en de berekening VSV, ben ik het gaan doorrekenen voor de MBO scholen zoals deze staan vermeld in de zogenaamde bijlage3B. Veel rekensommetjes, maar ik hoop dat het te volgen is.

Als voorbeeld ROC Tilburg:

  • Peiljaar 0506 hadden we 6678 deelnemers en 928 VSV-ers. Dat is 13,9%
  • Het schooljaar 0708 hadden we 6898 deelnemers en 887 VSV-ers. Dat is 12,9%
  • De afname is dan volgens CFI 928 – 887 = 41.
  • Deze reductie vertegenwoordigt een waarde van €82.000

Echter, in ons geval, was de kleinere VSV voortgekomen uit een  grotere populatie deelnemers! 

Bij gelijkblijvende VSV van 13,9% zouden we, als we even goed presteerden, er dus 13,9% x 6898 = 959 mogen hebben. Oftwel: als je het even goed doet, mag bij een toename in studenten, je meer absolute VSV hebben.

Dan is naar mijn mening de reductie: 959 – 887 = 72

Deze reductie vertegenwoordigt een waarde van €143.644 Het verschil met €82.000 is dan €61.644.

Dat zou voldoende zijn om fulltime iemand aan te nemen die alleen maar deelnemers achterna rent om uitval te behoeden!

Ik heb dezelfde berekening gedaan voor alle ROC’s uit bijlage3b. Kom je tot interessante bedragen teveel of te weinig uitgekeerde beloning! Per saldo over alle MBO’s heen valt het wel mee, slechts €1.509.844 Echter voor grotere instellingen kunnen de bedragen aardig oplopen…

Nogmaals, als ik iets verkeerd bereken, dan hoor ik het graag.

VSV – Wie kijkt er mee?

Ook onze regio heeft een VSV convenant afgesloten. En niet voor niets, het terugdringen van voortijdig schoolverlaten is hot. Overigens is voortijdig schoolverlaten iets anders als ongediplomeerd uitvallen. Dus even voor de preciezigheid:

Je bent VSV-er als je tussen op 1 oktober tussen de 12 en de 21 bent èn het jaar erop op 1 oktober niet studeert èn niet in het bezit bent van een kwalificatie.

De lange definitie, berekeningswijze en uitgebreide criteria heb ik even samengevat in een documentje. Alle andere convenanten zijn hier terug te vinden. Vanuit informatiemanagement zijn we betrokken bij de analyse van de cijfers. Onze eigen organisatie komt op een reductie van 4,4%. Dus is leuk, maar het doel was een 10% reductie te behalen. Deze cijfers berekent het CFI op basis van de afslag die van BRON komt. Om zelf te analyseren, moet je de berekening eigenlijk zelf kunnen reproduceren. Daarom lopen we gelijk tegen iets aan: de norm.

Nu weet ik wel, dat niemand die de norm niet haalt, de norm leuk vindt, maar er valt toch iets op af te dingen. Wat gunstig of ongunstig kan uitpakken overigens. Het lijkt er op dat men een absolute norm gesteld heeft i.p.v. een relatieve. En dat kan vreemd uitpakken. Omdat alles toch open op internet terug te vinden is, inclusief handtekening van voorzitter van bestuur, kan ik hier wel uit de school klappen, verwacht ik. Kijkt u mee?

  • Als peiljaar neemt men het aantal VSV-ers van 2005-2006: In ons geval was dat 602, althans volgens het convenant (blz 12)!
  • Jaarlijks beoogt men een 10% reductie te behalen. Elke gereduceerde VSV-er levert €2000,- op.
  • De reductie t/m schooljaar 2007-2008 moet dan 60 zijn.
  • De reductie t/m schooljaar 2008-2009 moet dan 120 zijn etc.
  • De VSV getallen van de MBO’s voor schooljaar 2007-2008 zijn hier terug te vinden. ROC Tilburg (Formerly known as ROC Midden Brabant) komt daar alsvolgt uit: Hier schijnen we ineens 928 VSV-ers te hebben. Zomaar 326 meer! Dan valt er ten eerste meer te reduceren, ten tweede zou 10% hiervan een bedrag van 32 x 2000 = €64.000 aan subsidie vertegenwoordigen, te veel of te weinig.

Hoe dan ook: ik kan dit niet anders uitleggen als tegenstrijdige informatievoorziening van CFI. Any sugggestions? Ik heb het graag mis! Maar wat is dat toch met absolute normen? Elk jaar 60 VSV-ers minder. Wat gebeurt er dan als je deelnemers aantal vermindert? Als je percentage VSV gelijk blijft, dan is bij een lager aantal deelnemers, automatisch je absolute aantal VSV-ers ook minder. Norm gehaald! Proost en een borrel!

Als je namelijk een absolute norm afspreekt vanuit een peiljaar, dan gaat de relatieve norm schommelen. Typisch geval van “Prestatie-indicator gehaalt, succes-factor niet…”

Een alternatief zou kunnen zijn: het percentage VSV uitstroom moet met 10% afnemen. Of nog beter: stel een % norm VSV vast dat je acceptabel vindt en kijk jaarlijks of je meer of minder relatieve VSV hebt.  Nu zegt de norm iets over de afname i.p.v. de VSV zelf.

Congres Onderwijslogistiek en CGO

Dit is een beetje een late post over het congres van afgelopen donderdag. Ik merk toch dat als ik niet live-blog het er moeilijk van komt om iets te schrijven. Overigens vond ik de verzorging en organisatie, afgezien van afwezigheid wifi, prima. Tweets zijn hier te vinden. Hieronder de impressie:

Opening door Luc Verburgh

Luc onderscheid 5 dimensies die je kunt beschrijven als je over onderwijslogistiek praat: 

  • Visie en Ambitie: Deze kan variëren van 1x per jaar een diploma halen of instromen, tot en met elke dag. Vraag je af:  “Wat zijn de organiseerbare effecten van deze ambities?” Wil ik meerdere flexibiliteitsaanpakken door elkaar? En zo ja, welke dan in welke mate?
  • Processen: Breng al je processen in kaart, niet alleen het directe onderwijzen maar ook stage, BPV, examinering etc.
  • Systemen: “Grosso modo, hebben we 70% van de benodigde systemen in kaart gebracht, voor 70% daarvan hebben we robuuste systemen, maar daar weer 70% van wordt daadwerkelijk gebruikt. Waarom zijn we in staat om geweldige systemen uit te rollen die zo beperkt gebruikt worden?”
  • Mensen
  • Financiën

Nieuwe kreet: “Gepercipieerde flexibiliteit”. Oftwel: de daadwerkelijk ontvangen flexibiliteit. Deze verschilt nog al eens van de “Gecommuniceerde flexibiliteit“.

Verder pleit Luc voor “DocentInformatieSystemen” i.p.v. “ManagementInformatieSystemen”. Hier sluit ik me van harte bij aan. Het nut van dashboards, indicatoren en rapportages voor management is beperkt, intelligente systemen voor de professional op de werkvloer zouden de volgende stap kunnen zijn. Anderen noemen dit “Social Business Intelligence

Logistieke Puzzels door Erwin Abbink van NS

Erwin ziet overeenkomsten tussen de uitdagingen waar de NS voor staat en die van het onderwijs. Nu gaat elke vergelijking een keer mank, maar bij deze: leerlingen = reizigers, opleiding = reizen, lessen = treinritten, lokalen = treintoestel, leraren = machnisten, school = rails etc.

Erwin begint met een feel-good-movie over de NS. Alleen al de planningsafdeling werken 400 personen. Hun opdracht: “Hoe kunnen we veel meer reizigers vervoeren en tegelijkertijd betrouwbare service bieden?”

Wat mij opviel: 

  • Om niet alleen op het gevoel af te gaan, besteed men expliciet aandacht aan “Operations Research“. Een tak van sport dat in onderwijsland nog onderbelicht is.
  • De nadruk op wiskunde: de modellen en algoritmen zijn nogal complex. Dan ontkom je niet aan raketwetenschap.
  • De NS wil naar individueel roosteren voor personeel. Dat is iets anders als zelf-roosteren!
  •  Keuzevrijheid: Als er zoveel treinen rijden, dat je eigenlijk het gevoel hebt het spoorboekje niet nodig te hebben, dan ervaart de reiziger dit als keuzevrijheid.
  • “Je maakt een planning voor de gemiddelde machinist en die bestaat niet.” Klinkt bekend in de oren…

Daarnaast weer veel nieuwe woorden geleerd 😉 : Halteertijden, opvolgtijden, rijtijden.

Een vraag vanuit de zaal die me opviel: Wat doe je met mensen die onderweg van einddoel veranderen?

Antwoord: “De NS gaat uit van zelfredzaamheid, dus dan zoeken mensen het zelf uit…”

Functioneel Ontwerp Onderwijslogistiek door Tjeerd Oomens van Triple A

Tjeerd ligt het doel van dit werkpakket toe: het uitwerken en ontwikkelen in een functioneel ontwerp van het onderwijsprocesmodel gebaseerd op competentie gericht onderwijs. Omdat dit met subsidie tot stand komt, wordt dit ontwerp gedeeld met het hele BVE-veld. Hierbij blijft wel het uitgangspunt: het moet geschikt zijn voor alle soorten van onderwijs. In ieder geval alle soorten binnen het model van Geurts. Ik heb er al eerder over geschreven.

De te ontwikkelen applicatie moet de volgende stappen ondersteunen:

  • Het formuleren van leervraag en specificeren van leerarrangement.
  • Maken en effectueren van een rooster d.m.v. “roostermachine” rekening houdend met individuele leerarrangementen en bedrijfsoverwegingen.
  • De kwaliteit van het rooster moet beoordeeld worden.
  • Interessante tussenstap: deelnemeracceptatie en individuele roosteroplossingen. Oftwel: zit er ergens een stap tussen waarin de deelnemer zelf akkoord moet gaan met het voor hem gemaakte rooster?
  • Forward mapping: verwachtingen meenemen in het proces.
  • Optimaal inzetten van resources.

Het doel van TripleA: dit jaar alle gedeeltes van de bollenplaat uit te werken. Daarnaast komt er een prototype “rooster- engine” ter beschikking voor alle afnemers en leveranciers. Deze rooster-engine moet bovenstaande stappen kunnen ondersteunen. Men hoopt dat “de markt hiermee aan de haal gaat”.

Onderwijscatalogus door Jacob Hop en Piet de Kant

Ook hier geldt: alle smaken onderwijs zoals die in het model van Geurts naar voren komen moeten te ondersteunen zijn. Al deze vormen maken gebruik van allerlei onderwijsproducten. Onder product wordt niet alleen de hele opleiding verstaan, maar ook de onderdelen daarvan. Deze worden gemetadateert in een catalogus gestopt.

Jacob ligt vervolgens toe het verschil tussen taxonomie en de onderwijscatalogus.

  • Taxonomie: beschrijft het WAT. Wat je moet kennen en kunnen om een diploma te kunnen krijgen, te kwalificeren. De verantwoordelijkheid ligt bij de overheid. Deze volgt de volgende boomstructuur: Domein ==> Diplomagebied ==> kwalificatiedossier ==> Kerntaak ==> Werkproces
  • Onderwijscatalogus: beschrijft het HOE. Het onderwijsaanbod van een instelling. Dus hoe deelnemers worden opgeleid om te kennen, kunnen wat er in het kwalificatiedossier staat. De verantwoordelijkheid ligt bij de instelling.

Conceptueel gezien moet de catalogus lijken op die van Overtoom of IKEA. Met vooraal veel elementen die zijn samen te stellen, tot een groter geheel (Ooit wel eens een PAX kast bij IKEA besteld?). Elke element uit de catalogus wordt vervolgens gekoppeld aan één of meerdere items van de taxonomie. Alhoewel de taxonomie hiërarchisch is van aard, hoeft de catalogus niet dezelfde hiërarchie te volgen. Dit betekent dat een onderdeel, of product, voor meerdere domeinen, gebieden of dossiers bruikbaar kan zijn.

De metadat bevat ongeveer 20 velden met inhoudbeschrijving, logistiekbeschrijving, de omvang, belasting, frequentie, agenda, ruimte eisen, min/max studenten, medewerker specifieke informatie, middelen, volgorde, volgorde, paklijst (onderliggende mogelijkheden), taxonomie-aansluiting etc.

Groepsreis door het landschap

Ik was afgelopen dinsdag ingegaan op de uitnodiging van het BVE-Platform om aan te schuiven bij de EduArte Gebruikersgroep. Alhoewel mijn ROC dit ‘pakket’ niet heeft aangeschaft is zo’n dag een bron van ‘authentieke’ informatie die ons helpt bij de oriëntatie op de opvolger nOISe.

Nu zou ik een hele waslijst van functionaliteiten kunnen noemen die er onlangs bij zijn gekomen in het pakket. Maar dan zit ik op ‘knopjes’-niveau van een pakket dat nog in ontwikkeling is. Dat bespaar ik jullie. Er zijn me wel een aantal punten heel erg opgevallen.

‘Vroeger’ toen alles nog onverzichtelijk was, zat de wereld eenvoudiger in elkaar: 1 applicatie, 1 leverancier en 1 gebruikersorganisatie. De laatste is zo’n typische ITIL/BiSl term die eigenlijk staat voor een vertegenwoordiging van alle klanten of eindgebruikers. Deze groep dient als klankbord voor de leverancier en tevens kunnen klanten onderling ervaringen uitwisselen over implementatie-trajecten.

Maar nu is er sprake van een ‘applicatielandschap’ waarop verschillende leveranciers functionaliteit kunnen bieden op, gedeeltelijk, overlappende onderdelen. Voor het gemak pak ik even de bollenplaat erbij van TripleA.

bollenplaat

TripleA heeft de aanbesteding gedaan voor de Kernregistratie. De gunning is gegaan naar Educus, een samenwerking van Topicus en Stoas. Zij bouwen, respectievelijk vermarkten Eduarte. Volgt u het nog? Maar EduArte levert ook een onderdeel Participatie, Competentiemeter en Deelnemersbegeleidingssysteem, volgens deze releasekalender. 

TripleA zit ondertussen niet stil, want de rest van het applicatielandschap moet ook ingevuld worden. Dan moet je “eerst weten wat je wilt”. Die omschrijving noemen we “Functioneel Ontwerp” en zijn na enig zoekwerk hier terug te vinden. Ook deze andere onderdelen gaan aanbesteed worden. Daar kunnen ook andere ROC’s weer aan mee doen. Daar kunnen ook andere leveranciers weer op gaan reageren. 

Om tot mijn punt te komen: hoe organiseer je in de toekomst gebruikersgroepen van onderdelen van het applicatielandschap dusdanig, dat de functionaliteitsbehoefte en informatievoorziening geborgd blijft? Op elk blok van het model kunnen meerdere leveranciers zitten. Andersom: gaan ROC’s elkaar in wisselende samenstelling ontmoeten op onderdelen van dit model? Zodat de samenwerking vruchten afwerpt?

Wat ik erg positief vindt: de functionele ontwerpen zijn met subsidiegeld gemaakt en worden daarom vrij ter beschikking gesteld. Of je nu samen aanbesteed of niet. Daar maken ook wij dankbaar gebruikt van.

Daarnaast heeft TripleA het voor elkaar gekregen dat zowel de onderwijscatalogus als de kernregistratie open-source worden. Dit vind ik een grote stap, omdat het in de toekomst de mogelijkheid biedt van leverancier te wisselen zonder last te hebben van de klassieke vendor lock-in. Tevens biedt het andere leveranciers de mogelijkheid om in de SOA architectuur aan te sluiten en hun functionaliteit geïntegreerd aan te bieden.

Parell bijeenkomst

Ik ben vandaag aanwezig geweest bij een PARELL bijeenkomst en bij deze een impressie.

Er loopt een onderzoek onder bestuurders en hun contactpersonen, over de relatie tussen onderwijs, ict en bedrijfsvoering. In de vorm van interviews. Doel is te achterhalen waar ‘blinde vlekken’ zitten op dit terrein. Ook de betrokkenheid van bestuurders wordt gestimuleerd, door actief  te inventariseren welke vragen er leven op het gebied van onderwijsbedrijfsvoering en flexibilisering. 

Vervolgens vertelt Hans van Honk (Procesmanagement MBO2010) over het streefbeeld 2010 van staatsecretaris OCW:

  • Nieuwe opleidingen zijn goed vormgegeven, de kwaliteit is gewaarborgd en bedrijfsvoering moet op orde zijn.
  • Er is sprake van continue kwaliteisbewaking.
  • De examens zijn goed vormgegeven.

Het doel van procesmangement mbo2010: ROC”s ondersteunen bij modernisering via

  • Ontwikkelen modellen
  • Aansluiten bij initiatieven
  • Gebruik maken van bestaande netwerken.
  • Kern: inventariseren en ter beschikking stellen good practices.

MBO2010 houdt zich bezig met 3 thema’s:

  • Inhoud
  • Professionalisering
  • Bedrijfsvoering

Wat wordt er dan onder bedrijfsvoering verstaan? Hans hanteert de definitie:

“Afgestemd geheel van mensen, middelen, sytemen t.b.v. realisatie doelstellingen en succesvolle uitvoering van processen in onderwijs.”

Afgeleid hiervan is onderwijslogistiek:

“Afgestemd geheel van beschikbaarheid van mensen en middelen t.b.v. succesvolle uitvoering processen in het onderwijs”.

De werkwijze binnen het thema bedrijfsvoering, volgt de volgende stappen: 

Processen -> Functineel Ontwerp -> Instrumenten -> Gebruik

Het complete plaatje is hier terug te vinden en de presentatie van Hans volgt hieronder: